Dit zijn de restanten van het slavernijverleden in Zuid-Holland

Commissaris van de koning Jaap Smit bood deze week zijn excuses aan voor het slavernijverleden. Maar welke rol speelden de bestuurders van het gewest Holland – en de latere provincie Zuid-Holland – bij koloniaal bestuur en slavernij?
REGIO – Commissaris van de koning Jaap Smit bood deze week zijn excuses aan voor het slavernijverleden. Maar welke rol speelden de bestuurders van het gewest Holland – en de latere provincie Zuid-Holland – bij koloniaal bestuur en slavernij? Het gewest Holland was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (van 1588 en 1795) goed voor bijna 60 procent van de inkomsten en had daardoor de dikste vinger in de pap, zeker bij de ontwikkeling van het koloniale rijk. Holland leverde de meeste bestuurders voor de compagnieën, de handelsmaatschappijen die namens Nederland over de hele wereld handel dreven en oorlog voerden: de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in Azië en contreien, en de West-Indische Compagnie (WIC) in West-Afrika en Latijns-Amerika. De WIC hield zich in de zeventiende en achttiende eeuw steeds meer bezig met slavenhandel en uitbuiting van tot slaaf gemaakten in Nederlandse koloniën als Suriname en de Nederlandse Antillen. De Staten van Holland speelden daarbij een belangrijke rol. Gedeputeerden van Holland zaten vaak ook in het bestuur van de compagnieën. Door de overzeese, militaire macht rond de Atlantische oceaan uit te breiden kon Nederland een wereldrijk worden dat op slavernij was gebaseerd. Zuid-Holland staat nog vol met stille getuigen van de enorme rijkdom die aandeelhouders van de compagnieën dankzij hun slaven konden vergaren. Bijvoorbeeld Buitenplaats Rusthoff in hartje Sassenheim, waarvan alleen het Park is overgebleven. Rusthoff was van 1791 tot 1917 van de familie Charbon, wier bezit zich uitstrekte van de Kagerplassen tot de grens met Voorhout. Charbon was ook eigenaar was van een aantal plantages in plantages in Suriname en het naastgelegen Berbice. Een belangrijk bezit van de Charbons was de Surinaamse koffieplantage Crappahoek, waaraan een bord in Park Rusthoff herinnert. Berbice was in de zeventiende en achttiende eeuw een Nederlandse kolonie en onderdeel van Nederlands-Guiana, het huidige Guyana. Buitenplaats Berbice in Voorschoten verwijst direct naar de toenmalige kolonie. De beroemdste bewoner van Berbice is ongetwijfeld raadpensionaris Johan de Witt (1625-1672). De hoogste ambtenaar van de Republiek zette in 1667 zijn handtekening onder het vredesverdrag van Breda dat een eind maakte aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Onderdeel van de deal met de Engelsen was een ruil die de Nederlanders goed uitkwam. De Engelsen mochten de armlastige kolonie Nieuw-Nederland in Noord-Amerika rond het huidige New York, die zij op de Hollanders hadden veroverd, behouden. Nederland van zijn kant behield Suriname. Die kolonie, die alleen met slaven was te exploiteren, had Nederland een jaar eerder op de Engelsen veroverd. Maar daar was veel meer geld te verdienen. Kasteel Duivenvoorde in Voorschoten is ook zo’n voorbeeld van de slavernijgeschiedenis. De familie Duivenvoorde-van Wassenaer behoorde tot de elite en oefende belangrijke bestuursfuncties uit in de Republiek. Jacob van Wassenaer had begin achttiende eeuw 15.000 gulden geïnvesteerd in de Vereenigde Oost-Indische Compagnie en 540 gulden in de West-Indische Compagnie. Daarnaast kocht hij voor zijn zoon Jacob Emmery voor 15.000 gulden aan WIC-aandelen. Jacob werkte van 1705 tot en met 1720 als bewindvoerder voor de Rotterdamse afdeling (Kamer) van de VOC. In 1705 kwam daar hun VOC-handelsschip Duivenvoorde van de werf. Jacobs oudere broer Arent IX trouwde met Anna Margaretha Bentinck. Bij haar dood in 1763 liet hij een groot deel van haar vermogen omzetten in aandelen van de Engelse South Sea Company, het bedrijf dat slaafgemaakte mensen in opdracht van de Spaanse Koning naar de Spaanse koloniën in Amerika vervoerde. In de slavernijtijd zijn ongeveer 200.000 slaven naar Suriname gebracht, deels door de WIC. Tien jaar voor de afschaffing van de slavernij in 1863 waren er nog 38.545 slaven. In totaal brachten de Nederlanders 550.000 Afrikanen als tot slaaf gemaakten naar de ‘Nieuwe Wereld’. Van hen overleefden 460.000 mensen de reis. 90.000 stierven onderweg. Aan het einde van de achttiende eeuw worden de compagnieën opgedoekt, waarmee de macht van de provincies wordt gebroken, zelfs die van het machtige Holland. Na de Franse bezetting ontstaat in de negentiende eeuw het koninkrijk Nederland dat opnieuw wordt ingericht, waarbij het gewest Holland wordt opgesplitst in twee provincies. Nederland is in 1863 één van de laatste landen die de slavernij afschaft. In Suriname ontstond daardoor een grote behoefte aan goedkope arbeidskrachten. Tussen 1873 en 1916 werden daarom ruim 34.000 Hindoestanen uit Brits-Indië vaak onder valse voorwendselen naar Suriname gelokt om daar als contractarbeider op de plantages te gaan werken. Ook die periode na de slavernijtijd wordt bij het onderzoek betrokken. In de twintigste eeuw komt er definitief een eind aan de koloniale macht van Nederland. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, vertrekken tussen de 120.000 en 160.000 Hindoestanen naar Nederland. De grootste Hindoestaanse gemeenschap van Nederland, zo’n 50.000 mensen wonen in Den Haag en omgeving.